• 01
  • 02
  • 03
  • 04
  • 05
  • 06
  • 07
  • 08
  • 09
  • 10
  • 11
  • 12
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12




link naar de RSS Feed van de laatste nieuwsberichten meld deze pagina op Twitter meld deze pagina op Facebook

‘Gezinnen zijn de wieg van de toekomst van de mensheid’

Paus Leo tijdens de ontmoeting van gezinnen, kinderen, grootouders en ouderen

gepubliceerd: zondag, 1 juni 2025

Op zon­dag­och­tend 1 juni was het Sint-Pieters­plein gevuld met ge­zin­nen voor de af­slui­ten­de Mis ter ere van het Jubileum van Ge­zin­nen, Kin­de­ren, Groot­ou­ders en Ouderen. Paus Leo XIV ging voor in de vie­ring en reflec­teerde in zijn homilie op het gezin als bron van ge­meen­schap en geloof.

Gezinnen zijn de wieg van de toekomst van de mensheid

Homilie

Het evan­ge­lie dat we zojuist hebben gehoord, toont ons Jezus tij­dens het Laatste Avondmaal, bid­dend voor ons (vgl. Joh 17:20). Het Woord van God, mens gewor­den, denkt aan het einde van zijn aardse leven aan ons, zijn broe­ders en zusters, en wordt een zegen, een gebed van smeek­bede en lofprij­zing tot de Vader, in de kracht van de Heilige Geest. Terwijl wij­zelf, vervuld van ver­won­dering en ver­trouwen, deel wor­den van Jezus’ gebed, wor­den we dankzij zijn liefde opgeno­men in een groot plan dat de hele mens­heid betreft.

Christus bidt dat we “allen één mogen zijn” (v. 21). Dit is het grootste goed dat we kunnen verlangen, want deze uni­ver­se­le een­heid brengt onder zijn schepselen de eeuwige ge­meen­schap van liefde tot stand die God zelf is: de Vader die leven schenkt, de Zoon die het ont­vangt en de Geest die het deelt.

De Heer wil niet dat we in deze een­heid een naam­loze en gezichts­loze menigte zijn. Hij wil dat we één zijn: “Zoals Gij, Vader, in Mij bent en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn” (v. 21). De een­heid waarvoor Jezus bidt, is een ge­meen­schap gewor­teld in dezelfde liefde waar­mee God liefheeft, die leven en verlos­sing in de wereld brengt. Als zodanig is het aller­eerst een geschenk dat Jezus komt brengen. Vanuit zijn men­se­lijk hart bidt de Zoon van God tot de Vader met deze woor­den: “Ik in hen en Gij in Mij, opdat zij volmaakt één zijn, zodat de wereld weet dat Gij Mij gezon­den hebt en hen liefgehad hebt, zoals Gij Mij liefgehad hebt” (v. 23).

Laten we met ver­won­dering naar deze woor­den luis­te­ren. Jezus zegt ons dat God ons liefheeft zoals Hij zich­zelf liefheeft. De Vader houdt niet min­der van ons dan van zijn enig­ge­bo­ren Zoon. Met andere woor­den, met een onein­dige liefde. God houdt niet min­der, omdat Hij als eerste liefheeft, vanaf het aller­eerste begin! Christus zelf getuigt hier­van wanneer Hij tot de Vader zegt: “Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondleg­ging der wereld” (v. 24). Zo is het: in zijn barm­har­tig­heid heeft God altijd verlangd om alle mensen tot Zich te trekken. Het is zijn leven, ons ge­schon­ken in Christus, dat ons één maakt en ons met elkaar verbindt.

Het horen van dit evan­ge­lie vandaag, tij­dens het Jubileum van Ge­zin­nen, Kin­de­ren, Groot­ou­ders en Ouderen, vervult ons met vreugde.

Beste vrien­den, we ont­vingen het leven voordat we het ooit verlang­den. Zoals paus Fran­cis­cus zei: “we zijn allemaal zonen en dochters, maar niemand van ons koos ervoor om geboren te wor­den” (Angelus, 1 januari 2025). En meer nog: zodra we geboren waren, had­den we anderen nodig om te leven; alleen gelaten zou­den we niet hebben overleefd. Iemand anders heeft ons gered door voor ons te zorgen, in lichaam en geest. We leven allemaal vandaag dankzij een relatie, een vrije en bevrij­dende relatie van men­se­lijke goed­heid en weder­zijdse zorg.

Die men­se­lijke goed­heid wordt soms verra­den, bij­voor­beeld wanneer vrij­heid wordt inge­roe­pen om leven te nemen in plaats van te geven, om te kwetsen in plaats van te helpen. Maar zelfs tegen­over het kwaad dat leven tegen­werkt en wegneemt, blijft Jezus tot de Vader bid­den voor ons. Zijn gebed is als een balsem voor onze won­den; het spreekt van ver­ge­ving en ver­zoe­ning. Dat gebed geeft volle­dige bete­ke­nis aan onze erva­ring van liefde voor elkaar als ouders, groot­ou­ders, zonen en dochters. Dat is wat we aan de wereld willen ver­kon­di­gen: we zijn hier om “één” te zijn zoals de Heer wil dat we “één” zijn, in onze ge­zin­nen en op de plaatsen waar we wonen, werken en stu­de­ren. Ver­schil­lend, maar één; velen, maar één; altijd, in elke situatie en in elke levensfase.

Beste vrien­den, als we op deze manier van elkaar hou­den, gewor­teld in Christus, die “de Alfa en de Omega” is, “het begin en het einde” (vgl. Openb 22:13), zullen we een teken van vrede zijn voor ieder­een, in de samen­le­ving en de wereld. Laten we niet vergeten: ge­zin­nen zijn de wieg van de toe­komst van de mens­heid.

In recente decennia hebben we een teken ont­van­gen dat ons met vreugde vervult, maar ook aan het denken zet. Ver­schil­lende echtparen zijn zalig- en heilig­ver­klaard, niet afzon­der­lijk, maar als gehuwde paren. Ik denk aan Louis en Zélie Martin, de ouders van de Heilige Thérèse van het Kind Jezus; en aan de zalige Luigi en Maria Beltrame Quattrocchi, die in de vorige eeuw een gezin stichtten in Rome. En laten we de familie Ulma uit Polen niet vergeten: ouders en kin­de­ren, verenigd in liefde en marte­laar­schap. Ik zei dat dit een teken is dat ons aan het denken zet. Door hen aan te wijzen als voor­beel­dige getuigen van het huwe­lijksleven, zegt de Kerk ons dat de wereld van vandaag het huwe­lijksverbond nodig heeft om Gods liefde te kennen en te aan­vaar­den en om, dankzij zijn verenigende en verzoenende kracht, de krachten te over­win­nen die relaties en samen­le­vingen afbreken.

Daarom, met een hart vol dank­baar­heid en hoop, herinner ik alle echtparen eraan dat het huwe­lijk geen ideaal is, maar de maatstaf van ware liefde tussen een man en een vrouw: een liefde die totaal, trouw en vrucht­baar is (vgl. Paulus VI, Humanae Vitae, 9). Deze liefde maakt jullie één vlees en stelt jullie, naar het beeld van God, in staat om het geschenk van leven door te geven.

Ik moe­dig jullie aan om voor jullie kin­de­ren voor­beel­den van in­te­gri­teit te zijn, te han­de­len zoals jullie willen dat zij han­de­len, hen op te voe­den in vrij­heid door ge­hoor­zaam­heid, altijd het goede in hen te zien en manieren te vin­den om dat te voe­den. En jullie, lieve kin­de­ren, toon dank­baar­heid aan jullie ouders. Elke dag “dank je” zeggen voor het geschenk van het leven en alles wat daarbij komt, is de eerste manier om je vader en je moe­der te eren (vgl. Ex 20:12).

Tot slot, lieve groot­ou­ders en ouderen, raad ik aan om over jullie gelief­den te waken met wijs­heid en mededogen, en met de nede­rig­heid en het geduld dat met de leef­tijd komen.

In het gezin wordt het geloof samen met het leven doorge­ge­ven, van gene­ra­tie op gene­ra­tie. Het wordt gedeeld zoals voedsel aan de familietafel en zoals de liefde in onze harten. Op deze manier wor­den ge­zin­nen bevoor­rechte plaatsen om Jezus te ont­moe­ten, die van ons houdt en ons wel­zijn wenst, altijd.

Laat me nog één ding toe­voe­gen. Het gebed van de Zoon van God, dat ons hoop geeft op onze reis, herinnert ons er ook aan dat we op een dag allemaal uno unum zullen zijn (vgl. Au­gus­ti­nus, Sermo super Ps. 127): één in de ene Ver­los­ser, omarmd door de eeuwige liefde van God. Niet alleen wij, maar ook onze vaders, moe­ders, groot­moe­ders, groot­va­ders, broers, zusters en kin­de­ren die ons al zijn voor­ge­gaan in het licht van zijn eeuwige Pasen, en wier aanwe­zig­heid we hier voelen, samen met ons, in dit moment van vie­ring.




© copyright 2025 • Stichting Katholieke Gezinsweekenden • katholiekegezinnen@gmail.com